Eerst na zijn dood geëerd - Dit keer geen stukje over een Kempeneers, maar over een Ligtendag. Weliswaar hoort dit niet direct bij de familie Kempeneers, maar ik vond het toch de moeite waard op het op de site te zetten. Het gaat over Jan Ligtendag, een arbeider uit Den Bommel en het geeft een mooi tijdsbeeld. Indirect heeft het overigens wel met een Kempeneers te maken, want deze Jan is familie van Jane Ligtendag, de vrouw van Marinus Abraham Kempeneers (IX-r). Dus voor een gedeelte van onze familie (waaronder ikzelf) is het toch een familieverhaal.

Dit zijn stukken uit het Weekblad voor Voorne, Putten, Overflakkee en Goedereede van 19 februari 1871.

Eerst na zijn dood geëerd
Er zijn menschen, wier lotsbedeeling medebrengt, dat zij eerst na hun sterven besproken en gewaardeerd worden. Hun bestaan spreekt zóó van zelf, vliet zoo kalm en onopgemerkt daarheen, dat men er niet aan denkt om hen op te merken vóór men ze mist. ’t Is zoo ’s werelds loop dat niet allen evenveel rumoer maken, en in hoogere of lagere toonen van zich doen hooren. Zoo ging het ook met den doode, wiens nagedachtenis ik dit woord wensch te wijden.

Te midden van de beslommeringen des levens ging JAN LIGTENDAG zijn stillen gang. Hij bemoeide zich met niets, dan met de uitoefening zijner veelvuldige bedieningen. Ja, hij had er vele te vervullen, ter wille van een karig stuk brood! Als ophaler der asch en vuilnis ’s Heeren straten in de gemeente Den Bommel reinigende, konden zij, die zich in de wintermaanden na 10 ure des avonds nog buiten bevonden, hem werkzaam zien als nachtwaker. Voor de dooden bereidde hij de laatste rustplaats en voor menig lijk van dierbare afgestorvenen delfde hij het graf. Zelfs de Zondagsrust genoot hij niet volkomen, want ook het luiden der klok, waardoor de godsdienstoefening wordt aangekondigd, was hem opgedragen. Zoo was hij steeds onafgebroken en onverpoosd bezig, doende wat zijn hand vond te doen. Daardoor vond men hem in zóó velerlei omstandigheden terug en werd even zóó gewoon hem altijd en overal te zien, dat men ten laatste niet meer naar hem keek.

Wie dat hinderen of krenken mogt, Jan Ligtendag niet. Hij ging rustig voort met zijn pligt te doen, steeds tevreden als hij maar genoegen kon geven aan wie boven hem gesteld waren; als hij zijne medeburgers maar van dienst kon zijn. Eene andere betrekking, die, boven de vele hierboven genoemde hem nog was toevertrouwd, en die het middel moest zijn tot zijn ontijdigen dood, stelde hem daartoe bij uitnemendheid in staat. Jan Ligtendag was namelijk ook in ’s Rijksdienst, als postbode tusschen de gemeente Den Bommel en de buurtschap Achthuizen, op ongeveer een uur afstands van elkaar gelegen. Elken avond bij aankomst van de post in eerstgenoemde gemeente, ging hij op weg om de brieven voor Achthuizen bestemd, derwaarts te brengen. Maar ’t was niet uitsluitend brievenvervoer waarmee hij zich onledig hield: voor menigen zieke bragt hij het drankje mede, voor een gering loon of niet zelden voor een goed woord. Onderweg zamelde hij assurantie-penningen in; belastte zich voor de contribuabelen, met de storting der verschenen Rijksbelasting en bespaarde zodoende in meenig opzigt aan de buitenwonenden een reis naar het dorp. Om zijn eerlijkheid en stiptheid bekend, vertrouwden zij hem brieven met geldswaarden toe ter aanteekening op het postkantoor. In één woord Jan Ligtendag was voor allen alles. En aan dit nuttig bestaan moest op een noodlottige wijze een einde komen!

’t Was 10 Februarij 1871 en fel koud. Een hevige sneeuwstorm gierde door de eenzame straten en niemand waagde zich buiten de deur. Als gewoonlijk begaf echter Ligtendag zich naar het postkantoor, en daarna omstreeks 5 ure op weg naar Achthuizen. ’t Mogt koud en guur zijn, de ijverige man scheen althans de reize niet gevaarlijk te vinden. Zijne familie dacht er anders over; en toen hij des avonds, op den gewonen tijd en later niet terugkeerde, begreep men dat hij in Achthuizen was blijven overnachten, in de hoop dat het weder den volgende ochtend gunstiger mogt zijn. Men dwaalde. Moedig had hij den terugtocht aanvaard, dien hij, helaas, niet mogt volbrengen. In de duisternis door de sneeuwjagt verblind, raakte hij het spoor bijster en verdwaalde in een sloot nabij den kruisweg niet ver van het dorp. Als spoedig was hij onder de sneeuw bedolven, en was ’t met hem gedaan. En toen hij den volgenden morgen niet verscheen, en men bij onderzoek vernam dat hij reeds den vorigen avond de Achthuizen had verlaten, ging men hem angstig zoeken en vond men zijn lijk!

Zijn doodberigt heeft mij diep getroffen. Bij de gebreken, die iederen mensch aankleven, had Ligtendag vele goede hoedanigheden, om welke ik hem achtte. Aan dienstijver paarde hij eerlijkheid en trouw; en op zijn nederig standpunt woekerde hij met de geringe krachten van een een gebrekkig ligchaam ten nutte van het algemeen. Gestorven bij de trouwe uitoefening zijner bediening, verdient hij dat zijne nagedachtenis in eere blijven.
Nu heeeft een ander zijn graf gedolven. Hij ruste zacht! In de nieuwe loopbaan die ik hem toewensch, loeijen de stormen des aardschen levens evenmin als die der natuur. Daar ruischen alleen de toonen des vredes en der liefde, die heir beneden zoo vaak worden gemist. Daar hebben alle hartstochten uitgewoed. Moge Jan Ligtendag dat leven zijn ingegaan!

Welnu, dat dan de ingezetenen mijner vorigen woonplaats, die alzoo met mij denken, de handen ineenslaan en ook eene kleinigheid afzonderen, tot bestrijding der kosten van een kleine gedenksteen op de grafstede des overledenen. Nederig, als zijn leven, voegt m.i. op dien grafzerk alleen dit woord:
JAN LIGTENDAG, geboren den ….., bij de trouwe vervulling van zijn pligt omgekomen den 10 februarij 1871.
Gaarne zal ik mijn aandeel in de kosten dragen.
Tot de verwezenlijkng van dit denkbeeld, roep ik de welwillende tusschenkomst in van de heeren A. Vogel, A. Lokker, J. van de Starp, J.G. duBoeuff en K. van Dam. Zij duiden het mij, hoop ik, niet ten kwade, dat ik zoo in ’t openbaar over hen beschik; ik ken hunne gevoelens jegens den overledene en die kennis geeft mij vrijheid tot dezen stap. Hun zij dus beleefdelijk de zorg opgedragen voor de uitvoering van mijn wensch, die niets anders beoogt, dan de eerbiedige hulde des levende aan de verdiensten van een doode.
’s Gravenhage 13 Februarij 1871 v.d. Velde Az. oud-burgem. v.d. Bommel

Den Bommel 14 Febr. Heden had alhier eene treurige plechtigheid plaats. Het lijk werd grafwaarts gedragen van een man, die in zijnen kring zeer nuttig voor de maatschappij werkzaam was geweest, en velen door de getrouwheid in de uitoefening van zijne betrekking als postbode enz. aan zich had verpligt. De ongelukkige wijze waarop die persoon aan zijn einde kwam, droeg niet weinig tot de treurige stemming bij. Vrijdag avond omstreeks 5 ure, ging hij zijne gewone bodenloop doen naar de gehuchten Achthuizen en Langstraat, om aldaar de brieven af te halen, die dan van het hulpkantoor alhier verder worden gezonden, doch hij keerde op zijn gewonen tijd niet weder terug. Na eenigen tijd gezocht te hebben, vond men hem den anderen dag in eene sloot, bevroren en met sneeuw overdekt, waarin hij wellicht door de duisternis of sneeuwstorm misleid, was geraakt.
Behalve zijne bloedverwanten, werd het lijk door eenige voorname ingezetenen der gemeente naar zijne laatste rustplaats gevolgd, als eene hulde aan eerlijkheid en trouw van den overleden postbode Jan Ligtendag.

Jan Ligtendag werd geboren te Den Bommel, 19 november 1814. Zoon van Adam Ligtendag en Neeltje van der Ham.
In 1857 trouwde hij met Lena Pieternella Terwiel, geboren in Brielle, 1820. Volgens het bevolkingsregister werkte zij als dienstbode in Den Bommel, o.a. bij rijksontvanger Luijendijk en onderwijzer Du Boeuff.
In de overlijdensakte van Jan wordt geen echtgenote genoemd. Jan Ligtendag had nog een broer Pieter (getrouwd met Klazina Witvliet). De broer volgde hem op als nachtwaker en karreman.