Landarbeiders - Een stukje over de landarbeiders van een halve eeuw geleden. Het is geschreven door Jan Kempeneers en gaat met name over de landarbeiders in Sint Philipsland. Een mooi verhaal over een zo goed als verdwenen beroepsgroep.

Velen van ons herinneren het zich nog wel, de groepjes fietsende mannen en vrouwen die dagelijks enkele malen heen en weer naar de boerderij fietsten om daar hun werk te doen. Naast de ambachtslieden, de neringdoenden en zo'n 30 tot 35 binnenschippers vond je op een dorp als Sint-Philipsland de landarbeiders en de landbouwers, ook wel arbeiders en boeren genoemd. De eigenaars en pachters van de boerderijen waren veruit de belangrijkste groep werkgevers op het eiland. Voor een bepaald aantal personen die niet bij een boer werkte was er het losse werk, dat uiteenliep van het wieden en optrekken van zilveruien tot het lossen van kunstmest en macadam (keislag) uit de binnenvaartschepen.
Landarbeiders. Onze jongere generaties hebben ze nauwelijks meegemaakt. Tot 1953 zag men ook nog paarden voor de landbouwwerktuigen op de akkers. Daarna is de mechanisatie zo snel toegenomen dat het aantal arbeiders en arbeidsters in het wied- en oogstseizoen sterk verminderde.

De aardappelteelt.....
Noemen we slechts de teelt van de aardappelen. Nadat de knecht met een sleper of een omgekeerde eg de harde korst had gebroken en het land met een vijfbalker met lange tanden strookje voor strookje flink had los gewoeld werden de voren getrokken waarin de aardappels werden neergelegd. Met een hijskorf of een houten kistje werd deze handeling door de arbeiders verricht. Op de kopakkers en soms in het midden van een lang wend werd bijgevuld uit de kistjes waarin de poters waren voorgekiemd in de glazen kiemschuur, die op geen enkele boerderij ontbrak. Kort daarna volgde voor de knecht de volgende handeling. De bedden werden met dezelfde vorentrekkers dichtgereden, maar nu moest de knecht de paarden boven over het bed laten lopen. Vele bewerkingen van eggen, oprijden en wieden volgden voordat de rijpe vruchten uit de grond werden gehaald. In de eerste decennia van de vorige eeuw kwam de aardappelriek daar nog menigmaal aan te pas.

Daarna kwam de lichter, die vooral voor de groengerooide aardappelen zijn diensten bewees. Baanbrekend was de werpradrooier. Bed voor bed werd door de knecht met zijn paarden voor de arbeiders blootgelegd. De voorman trapte voor elke arbeid(st)er met grote treden de lengte af. Elke persoon had zijn aantal meters die hij of zij moest oprapen in zijn biezen mand (later kwam het ijzeren mandje) die men alleen moest uitkiepen in de grote jute zakken. Was je op het punt waar je voorganger begonnen was, dan werd tegelijk met de voorman overgestoken naar de plaats waar de knecht de volgende sprei had blootgelegd. Het was aangenomen werk, dat merkte je 's zaterdags in je loonzakje, maar de tijd om even van de schone natuur te genieten was beperkt.

Er kwam verbetering. In plaats van de werpradrooier, die de knollen over een breedte van ruim één meter uiteen wierp, kwam de voorraadrooier, die ze op een veel smaller strookje op het veld liet vallen. Dat was een vooruitgang. Het werd minder gejaagd. Naast elkaar zittende raapten de mannen en vrouwen hun mand vol en hielpen ze elkaar met het ledigen. Kortom, de teelt en het bewaren van de aardappelen was zeer arbeidsintensief. De lonen waren betrekkelijk laag, zodat de aardappelteelt rendabel bleef voor de boer.

De techniek in de landbouw stond niet stil. De voorraadrooier werd verfijnd. Met een platform aan de achterzijde van deze oogstmachine waarop één landarbeider stond. Hij bevestigde twee grote jutezakken aan de machine. Als de ene vol was hoefde hij slechts de geleider om te zetten. Nee, de ARBO wetgeving, die verpakkingen van méér dan 25 kilo niet meer toestaat, was er nog niet. Op het einde van de akker zag je de balen van 60 tot 70 kilo als soldaten in het gelid staan, die vervolgens door twee arbeiders op de wagen werden getild en door de knecht werden gestapeld. Vervolgens werden ze langs de dreef door de putbaas ontvangen en afgedekt waar menigmaal acht tot tien mud op één strekkende meter overwinterde onder een laag stro en een pak grond van 25 centimeter dik. Al met al, het afdekken, blootmaken, omzetten, overwegen, weer afdekken en later consumptie klaarmaken kostte vele manuren. Naarstig werd gezocht hoe daarop kon worden bespaard.

De teloorgang van de landarbeider.....
De Coöperatieve Landbouwvereniging nam in 1949 het voortouw met de bouw van een groot koelhuis bij de watertoren. De landbouwers konden daar hun koelruimte huren. Toen het ongedorste graan niet meer in de schuur moest worden opgeslagen omdat de maaidorser op grote schaal zijn intrede had gedaan, gingen de boeren zelf koelruimte creëren of een eigen koelhuis bouwen. Antispruitmiddel en koeling voorkwam dat de piepers groeilustig werden.

- Links de zelfbinder die getrokken werd door drie paarden en rechts een maaidorser achter een tractor -


Al dat gedoe met de zakken was veel te omslachtig. Waarom zullen we de aardappelen niet meteen los op de wagen laten vallen? Dat was een volgende optie. Zoals eerder de krakende boerenwagens waren verruild voor wagens op luchtbanden, verschenen nu de kipwagens naast de wagenrooier op het land. Eerst waren er door de bewegingen op de rooier en de val in de wagen klachten over stootblauw aan de knollen, maar door allerlei technische snufjes werd dat ondervangen. Zowel voor de aardappelen en de suikerbieten, als voor het losse graan bewezen de nieuwe wagens hun diensten. De loondorser werd loonrijder. Op grote schaal werden de machines van het op Sint-Philipsland zo bekende bedrijf W. Rijstenbil en Zn. ingezet. Inmiddels had meer dan 95% van de landarbeiders ander werk gevonden. Vanaf 1956 reed een bus met deze mensen naar de Rotterdamse havens. In de daarop volgende jaren liep dat op tot boven de honderd arbeiders waarvan er nu nog meerdere – in vergelijking met dat van de landarbeider – profiteren van een goed pensioen.

Sabotage.....
De snelle veranderingen en ontwikkelingen in de aardappeloogst in het kort geschetst. Wat er kwam kijken om de andere veldvruchten te poten, te zaaien en te oogsten, zullen we slechts in vogelvlucht noemen. Al jarenlang werd geëxperimenteerd om het graan machinaal te maaien en in bussels te binden. Maar in 1930 was het zover dat bijna de gehele graanoogst was gemechaniseerd. Er verscheen een door drie paarden getrokken machine op het land die nota bene het graan maaide en in gebonden schoven naast zich neerwierp. Veel landarbeiders vreesden voor hun bestaan. Ze moesten de korenschoven nu enkel aan de hoop op het veld zetten om ze verder te laten drogen. En dan te weten dat elke kavel graan tot dan toe met de zekel moest worden gesneden. "Wat moet er toch van komen", zo zei een landarbeider 's avonds tegen zijn vrouw voor ze in de bedstede achter de deurtjes kropen. "Straks hebben we geen eten meer voor de kinderen en misschien kunnen we niet eens een varkentje meer mesten". De man trok zijn stoute schoenen aan en ging in het holst van de nacht ijzeren pinnen in het staande koren zetten, zodat de messen van de moderne oogstmachine zouden beschadigen. Het bleek niet te helpen. Zijn vrouw en kinderen gingen in de oogsttijd graan rapen en met de aanschaf van enkele mudden kriel en tarra konden ze toch hun keutje vet mesten.

Tussen de Tweede Wereldoorlog en de Ramp kwam de opruiming, de wederopbouw en de Dienst Uitvoering Werken, de DUW, die een aantal losse krachten aan werk hielp. Met name de drainage werd nieuw leven ingeblazen. De draineerboor en de lepel waren de belangrijkste gereedschappen voor de groepen werknemers die in tariefloon de kannebuisjes in de grond gingen leggen. In 1952 gingen we met een groep van circa 40 losse arbeiders - ik was daar zelf als jongste arbeider bij aanwezig - op Schouwen-Duiveland in de Schelphoek draineren. Twee ploegen. Jan Neele en Abraham den Braber hadden daar beiden een ploeg mensen onder zich die de hele dag gebogen stonden om zo veel mogelijk meters te maken. Ploegjes van drie waren het. Ik boorde bovenop bij lepelaar Jacob Geluk. Marien van Bram Neele onderop. Meestal moest met een panschop de bovenste steek worden weggehaald, anders kwam je met twee boorlengten niet op diepte. We verdienden bij aannemer Piet de Jong een redelijk loon. Regende het, dan schuilden we in de bus. Als jongen van 17 jaar had je niets te doen dan te luisteren. Een bus vol verstandige mensen maakte zich zorgen over proeven die met de draineermachines werden gedaan. Zorgen maken terwijl ze in de modder stonden te dabberen, zorgen maken terwijl ze soms op een oude sloot een inzakker hadden waarin je een paard kon begraven. Zorgen maken omdat ze elke morgen vroeg in het donker naar de veerhaven in Anna Jacobapolder moesten fietsen en vervolgens eerst met de boot over het Zijpe en met de bus naar de Schelphoek werden gebracht om de hele dag aan de draineerboor te staan. Tot en met 30 januari 1953 hebben we daar gedraineerd. Twee dagen later kwam de Watersnoodramp. Kort na de Ramp kwamen de draineermachines en nooit heeft er één arbeider een boterham minder om hoeven te eten. Het werk aan de dijken en in de bouw lag immers voor het oprapen. Kan iemand met bezorgd te zijn ……..? vul zelf maar in.


Crisis – IJsselmeerpolders - Frankrijk.....
We lopen vooruit. Terug naar de jaren tussen de Eerste- en de Tweede Wereldoorlog. Onze ouders en grootouders kwamen van de regen in de drup. De beruchte crisisjaren waren niet alleen slecht voor de landbouwers, maar nog slechter voor de landarbeiders. Een aantal vaste krachten bleef bij de boer. Van de overige gezinnen mocht slechts één persoon van een (meestal) groot gezin gaan werken bij een werkverschaffingsobject. Sloten werden gedempt en lager gelegen stukken land en kreken werden bij de boeren gelijkgemaakt. De begraafplaats werd opgehoogd. Met kruiwagens reed men het zand naar de begraafplaats aan de Oostdijk, dat eerder op een zandplaat in de Krabbenkreek op een zolderbak was geladen en in de haven werd aangevoerd. Zo werden de twee oostelijke vakken wederom geschikt gemaakt op te begraven. De Abraham Wissepolder werd in 1935 in werkverschaffing bedijkt. Voor het laden van de kruiwagens en kipkarren aan dit Zuiderschor kregen de werknemers voor 50 uur werken ƒ.11,50 uitbetaald. Een voorstel van de gemeente Sint-Philipsland om de Slikken van de Heen vanaf het meest noordelijke punt van de Prins Hendrikpolder naar de Willem Frederik Karelpolder bij het spulletje van Johannes Butijn, af te dammen werd door het Rijk afgewezen. Maar de Rijksweg van Sint-Philipsland naar de Veerhaven in Anna Jacobapolder werd in werkverschaffing aangelegd. Aan dit project verdiende de laagstbetaalde werkman ongeveer 14 gulden in de week, dus beduidend meer dan bij de inpoldering.

Meer ondernemende arbeiders gingen in deze moeilijke jaren naar de Wieringermeer, waar ze voor de Fliplandse vlasboer Leendert Mol vlas trokken. In het najaar konden ze terecht in de IJpolders voor het oogsten van de aardappelen en de suikerbieten. De maaltijden werden in de schuur genuttigd en de nacht werd tussen pakken stro op een strobed geslapen in dezelfde schuur. Meestal kwamen ze pas naar huis als de oogst klaar was. In 1941 ging een aantal Fluplanders naar Frankrijk voor de Duitsers werken. Adriaan Verwijs die daar samen met zijn broer Johannes in de macadam werkte voor de aanleg van wegen verdiende er een groot loon. Van beide broers werd het wekelijks op rekening van de ouders overgemaakt. Zij zaten niet in de bond en als vrijgezel miste je dan de uitkering van ƒ. 4,20 in de week.


Zilveruienteelt.....

Sint-Philipsland, De Polder en in zekere zin ook wel de omliggende dorpen, zoals Nieuw-Vossemeer en Bruinisse waren nog bevoorrecht. De zilveruienteelt van de firma Speijer Brothers en van de Vijver bleef in de jaren 30 in stand. Piet de Ruijter was commissionair voor deze firma, die jaarlijks vele hectares land pachtte om deze arbeidsintensieve teelt te exploiteren. Weken lang kropen van het voorjaar tot in de zomer een groep meisjes en vrouwen, maar ook mannen, over de uienvelden om met een puntmesje het onkruid van tussen de uitjes te halen. Kort na de wiedperiode volgde de pluk. De ongeveer zes weken durende oogst viel midden in de schoolvakantie. Hele gezinnen zaten op het veld om de uitjes met de schrabber uit de grond te halen en vervolgens op sprei of op horren te laten drogen. Na die periode konden de briefjes die bij de bakker en de kruidenier open stonden meestal weer worden afbetaald.

De Landarbeidersbond.....
Voor de landarbeiders was er al sinds 20 april 1918 een wet van kracht geworden om de economische toestand van de landarbeider te verbeteren. Een zogenaamd Landarbeiderplaatsje moest mogelijk worden. Dat betekende een stukje grond van een paar gemeten groot ( 8000 m² ) waar hij een arbeiderswoning op kon laten bouwen. Het mocht in totaal de prijs van ƒ. 4.000 – . niet te boven gaan, want daarboven was een gedeeltelijke financiering door de arbeider noodzakelijk. Op het eiland Tholen en Goeree-Overflakkee werd er nogal gebruik van gemaakt. Ook de Nederlandse Christelijke Landarbeiders-bond kwam van de grond. Enkele voormannen waagden het zich te organiseren. Ik zal er enkele noemen. Bram Verwijs Gzn. Jan Neele C.Jzn. P. Mol. Vooral de laatste kreeg grote bekendheid onder de werkende bevolking. Hij was altijd bereid om voor zijn collega's, die het schrijven van een brief niet machtig waren een briefje te schijven naar de bond of naar de gemeente. In zijn grote familiekring en daarbuiten probeerde hij zelfs te voorkomen dat mensen met geld van de diaconie moesten worden begraven.

In 1935 meldde Mol zich met een vereist aantal handtekeningen aan het loket van het gemeentehuis. Zijn doel was om de belangen in de gemeenteraad voor de arbeiders te behartigen. Onvoorstelbaar voor de arbeiders, maar niet minder ingrijpend voor de landbouwers was de uitkomst. Zij moesten genoegen nemen met het feit dat voortaan vier van de zeven stoelen in de raadszaal werden bezet met arbeiders. Mol werd tegelijk tot wethouder gekozen. Toen hij in 1966 afscheid nam had hij 4 jaar als raadslid en 21 jaar als wethouder de belangen van de gemeente gediend. "Onze fractie is in de nood der tijden ontstaan", sprak Pieter Mol bij zijn afscheid. "Vooral in de dertiger jaren waren er hier in de winter 200- en in de zomer 100 werkloze landarbeiders. Telkens werd (door hen) een verzoek gericht aan de raad om toeslag op de werklozenkas (te verstrekken)voor kolenbijslag, een kerstgave enz. Deze uitkering was ƒ. 7,20 per week". Tussen de regels door lezen we dat de zittende raad voor 1935 in haar eigen zwaard viel. Mol: "Door een verkeerd inzicht - onwil was het niet - werden deze verzoeken afgewezen door de gemeenteraad. Deze toeslagen werden door het Rijk uit het werklozen subsidiefonds betaald, althans gedeeltelijk. Als ik me goed herinner liepen deze uitkeringen van 2½ procent bij lage- tot 97½ procent bij zeer hoge Werklozenzorg. Was aan die verzoeken van de N.C.L.B. voldaan, mogelijk waren wij nooit in de gemeenteraad gekomen".

Zij die deze baanbrekers in 1935 voor communisten uitmaakten, noemden Pieter Mol bij zijn afscheid een edel man. Hij werd N.B. na de Tweede Wereldoorlog door de Oud Geref. predikant ds. W.H. Blaak en zijn ouderlingen Marien den Braber en Jacob Wagemaker, gevraagd zich weer kandidaat te stellen voor een nieuwe raadsperiode.


- Een boerenknecht aan het werk op een stuk land op de Henriëttehoeve -

Vakmanschap.....
Lange tijd liep de arbeider die van het vroege voorjaar tot in het late najaar op de velden te vinden was met zijn loon achter op werknemers die het eiland verruilden voor werk in de steden. Niet voor niets vertrok eenderde van de gezinnen van het platteland naar elders. Dan noemen we nog niet eens de 300 inwoners (klein en groot), die in de tweede helft van de 19 de eeuw naar Noord Amerika emigreerden. Waren de landarbeiders geen vakmensen? Elke vrucht die het land voortbracht vereiste van de arbeider een bepaalde handigheid vanaf het zaaien tot de oogst. Daar zou een artikel over te vullen zijn.

Natuurlijk gingen de lonen na 1953 van de landarbeiders in meer gelijke tred lopen met andere beroepsgroepen. Het jaar negentienhonderd drie en vijftig was een baken, een keerpunt in de tijd. Veel landarbeiders en de landbouwersknechts keerden de boerenhofstede voor goed de rug toe. Ze vonden werk aan de dijken, in de bouw en aan nieuwbouwwerken in de infrastructuur. Dat bracht de mechanisatie in de landbouw in een nog grotere stroomversnelling. In slechts enkele decennia was het aantal arbeiders op een gemiddeld landbouwbedrijf gereduceerd tot één. Ook die verdween van het erf en thans is het geen uitzondering meer dat een landbouwbedrijf van 100 hectare door de landbouwer moet worden bewerkt, terwijl de boerin in vele gevallen een baan heeft zodat het gezin verzekerd is van een inkomen en een goede sociale verzekering. Zomin als de landarbeiders in de eerste helft van de vorige eeuw en daarvoor een menswaardig bestaan hadden, zomin is de verpaupering van de boerenstand en het boerderijenbestand toe te juichen.

Is het beroep landarbeider een vergeten beroep? Ik denk van niet. Velen hebben hun werk met plezier op de akker gedaan. "Kleingehouden uitgebuit tot welvaart voor anderen", is het opschrift op het standbeeld van de zogenaamde "vergeten" Zeeuwse landarbeiders dat op 20 juni 2003 in Sint-Anna ter Muiden is onthult. Het slaat op de dienstbode en de landarbeider. Toegegeven, de landarbeiders werden vroeger niet altijd even netjes behandeld. De dienstboden evenmin. Het opschrift op het monument is echter te radicaal. Natuurlijk hebben ze een monument verdient, maar niet het opschrift van een slavenmonument. Het schaad de herinnering aan hun vakbekwaamheid dat overigens in veel gevallen ook werd gerespecteerd. Ik ben zelf opgegroeid in een landarbeidersgezin. Mijn vader (1897-1969) was 25 jaar voorman op een groot landbouwbedrijf. Daarna nog ruim 15 jaar bij een andere boer. Landarbeider in hart en nieren. Hij stond voor zichzelf en voor anderen. Natuurlijk was er wel eens verschil van mening met de werkgever, maar in welk beroep kwam dat niet voor?

Met veel respect kunnen we terugdenken aan ons voorgeslacht dat met hun handen en het meest eenvoudige handgereedschap de vruchten zaaide en oogstte, de turf uit de bodem stak en de steenkool uit de mijnen haalde. Ze hebben met z'n allen Nederland groot helpen maken en dat mogen we niet vergeten.